Rode wijnen wordt natuurlijk gemaakt van blauwe druiven. De kleur van de wijn ontstaat nadat de druiven gekneusd zijn en men ze laat inweken. Dit kneuzen gaat vaak met een machine of zelfs, zoals in de Port streek, zelfs met de voeten. Dit is geen folklore maar zorgt ervoor dat de kleur extra snel uit de schillen wordt gehaald. Er zijn natuurlijk druiven die meer en ook die minder kleur geven. In de meeste gevallen duurt dit proces een stuk of 2 weken. Je kan van blauwe druiven ook natuurlijk witte wijn of rosé maken. De kleurstoffen in de schil geven de wijn een rode kleur mee. Afhankelijk van de gebruikte druivensoort krijgt de wijn een licht of donker rode kleur mee. Voor de kwaliteit van de wijn maakt dit niets uit. Een druif met veel kleur is bijvoorbeeld is de Cabernet Sauvignon terwijl de Pinot Noir juist veel minder kleur afgeeft.
Ook maakt dit proces uit bij de afgifte van eventueel tannines in de wijn. Tannines zijn eigenlijk een anti-oxydant voor de wijn en zorgen ervoor dat de wijn langere tijd bewaard kan worden. Veel wijnen worden ook zonder tannines geproduceerd. Ze zijn dan makkelijker te drinken door hun soepelheid. Stelregel is : soepele wijnen bij licht of geen eten. Bij stevige en tannineuze wijnen moet je echt wat eten omdat dan de stroefheid van de tannines verdwijnt.
In de meeste gevallen duurt dit proces een stuk of 2 weken. Je kan van blauwe druiven ook natuurlijk witte wijn of rosé maken door ze direct te persen of maar een paar uur mee te laten trekken. De kleurstoffen in de schil geven de wijn een rode kleur mee. De kleur van een wijn wordt ook bepaald door de ouderdom. Jonge wijn is paarsig van kleur en een oudere wijn kan een meer rode tot een roestachtige kleur krijgen.
Rode wijnsoorten
De meeste rode wijnen zijn ‘stille wijnen’. Dit zijn wijnen die volledig zijn uitvergist en tot rust gekomen en dus geen koolzuur bevatten. Er zijn oneindig veel verschillende rode wijnsoorten. De verschillende soorten druiven die in heel diverse wijnstreken groeien zorgen voor oneindig veel soorten smaak en geurvariaties. De meeste rode wijnen zijn ‘droog’ van smaak. Bij deze wijn is vrijwel al het aanwezige suiker bij de gisting omgezet in alcohol. Dit betekent dat de wijn ‘droog’ is en nog maar weinig restsuiker bevat. Daarnaast zijn er ook rode zoete wijnen. Dan zit er zoveel suiker in de druiven dat deze niet allemaal tijdens de gisting kan worden omgezet. Door meer restsuiker is de wijn vanzelfsprekend zoeter. Er kan tijdens de gisting ook koolzuur ontstaan. Daarom is het ook mogelijk een rode wijn mousserend te maken. We komen dit alleen niet heel vaak tegen. Daarnaast is het ook mogelijk om zoete rode wijn te maken door alcohol toe te voegen. Hierdoor stop de gisting eerder en blijft er meer restsuiker over. Dit wordt bijvoorbeeld gedaan bij Port, Marsala en Banyuls.